Dit proefschrift richt zich op de vraag hoe scholen in het voortgezet onderwijs als oefenplaatsen voor burgerschap kunnen functioneren. Daarbij staat het concept geleefd burgerschap centraal, waarbij niet alleen wordt gekeken naar jongeren als burgers in wording (burger worden), maar ook naar hun huidige identiteit als burger (burger zijn) en hun actieve deelname aan gemeenschappen (aan burgerschap doen).
Het proefschrift van Willemijn Rinnooy Kan heeft als hoofdvraag: “Hoe kan het perspectief van scholen als oefenplaatsen voor burgerschap inzicht bieden in de rol van scholen in het burgerschap van jongeren?” (p. 170).
Het onderzoek combineert kwalitatieve en kwantitatieve methoden. In het eerste deel zijn vier Nederlandse middelbare scholen onderzocht om te begrijpen hoe zij zich onderscheiden als oefenplaatsen voor burgerschap. In het tweede deel is, op basis van gegevens van ruim 5000 derdeklassers van 81 middelbare scholen, onderzocht hoe burgerschapservaringen op school samenhangen met hun burgerschap buiten school.
Uit het onderzoek komt naar voren dat het burgerschapspotentieel van scholen vaak onbenut blijft. Op alle onderzochte scholen lag de nadruk sterk op burger worden, met minder aandacht voor burger zijn en aan burgerschap doen. De rol van leraren bleek cruciaal: zij fungeren als rolmodellen en nabije autoriteitsfiguren en beïnvloeden daarmee sterk het ervaren lidmaatschap van leerlingen binnen de schoolgemeenschap. Klassen bleken bovendien te functioneren als kleine gemeenschappen, waarin leerlingen niet alleen van hun eigen ervaringen leren, maar ook van die van klasgenoten. De visies op burgerschap waren meestal individualistisch van aard, terwijl een meer relationele benadering kansen biedt om burgerschap binnen de schoolgemeenschap te versterken.
In haar eerste studie (hoofdstuk 2) beschrijft Willemijn hoe vier middelbare scholen, elk met hun eigen context en populatie, functioneren als oefenplaatsen voor burgerschap. Overal lag de nadruk op burger worden, maar de invulling verschilde: de ene school stimuleerde vooral kritisch denken, terwijl een andere zich richtte op voorbereiding op de arbeidsmarkt. Burger zijn en aan burgerschap doen kregen minder aandacht in de visies van de scholen. Een manier om aan burgerschap te doen, is middels inspraak via een leerlingenraad. Op de vier scholen, vooral op het vmbo, bleken de mogelijkheden hiertoe beperkt. Aanvullend bleek uit deze studie dat leerlingen uit dominante en gemarginaliseerde groepen vaak verschillende burgerschapservaringen opdoen. Dit roept de vraag op hoe scholen hiermee omgaan binnen hun rol als oefenplaats voor burgerschap.
In hoofdstuk 3 gaat het daarom de vraag hoe het omgaan met verschillen op de scholen eruitziet. Op drie van de vier scholen werd verschil vaak gezien als een mogelijk tekort bij de leerling, bijvoorbeeld op sociaal of academisch vlak. Eén school vormde een uitzondering en beschouwde diversiteit juist als een kracht. Aanvullend merketen leerlingen dat ook overeenkomsten en verschillen met leraren belangrijk zijn, maar daar werd weinig op gereflecteerd. Ook verkenningen van de maatschappelijke context van ongelijkheid en verschil kwam nauwelijks aan bod. Tot slot werden etnische en culturele verschillen het vaakst aan burgerschapsonderwijs gekoppeld door de scholen, terwijl sociaaleconomische verschillen weinig aandacht kregen.
In hoofdstuk 4 staat het belang van het hebben en gebruiken van een stem centraal. Actief deelnemen aan discussies en invloed oefenen door leerlingen op school bleek samen te hangen met de bereidheid van leerlingen om hun eigen stem te laten horen en naar anderen te luisteren in de samenleving. Dit laat zien dat de school inderdaad als oefenplaats dient. De sociale dimensie van burgerschapservaringen op school worden onderstreept doordat ook het zien van klasgenoten die hun stem lieten horen positief samenhangt met de houding van leerlingen tegenover het laten horen van hun eigen stem en luisteren naar anderen. Toch bleek daadwerkelijk oefenen met invloed voor de meeste leerlingen zeldzaam, wat wijst op onbenutte kansen voor participatie.
In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op het verband tussen ervaren lidmaatschap van de schoolgemeenschap en sociaal vertrouwen. Leerlingen die zich meer verbonden voelden met hun school (door identificatie, acceptatie door medeleerlingen en een sterke band met leraren) hadden ook meer gegeneraliseerd sociaal vertrouwen. Op scholen met meer etnische diversiteit was het verband tussen acceptatie door medeleerlingen en algemeen sociaal vertrouwen juist zwakker. Dit onderstreept hoe belangrijk het is om alle leerlingen te helpen zich onderdeel te voelen van de school.
Gezamenlijk laten deze vier hoofdstukken zien dat scholen veel potentie hebben als oefenplaatsen voor burgerschap, maar dat dit potentieel nog niet volledig wordt benut. Het onderwijs richt zich vaak vooral op de toekomstige rol van leerlingen als burger, terwijl hun huidige burgerschapspraktijken en identiteiten minder aandacht krijgen. Diversiteit wordt vaak beperkt opgevat en niet altijd benut als leerbron. In visie, schoolcultuur en dagelijkse praktijk liggen mogelijkheden om leerlingen nu al te laten ervaren wat het betekent om burger te zijn en burgerschap actief te beoefenen.
Willemijn Rinnooy Kan studeerde Politicologie aan de Universiteit van Amsterdam. Ze behaalde daarna een master in ‘Religion in Contemporary Society’ aan Leiden University en een master Sociologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Momenteel doet ze onderzoek naar burgerschapsonderwijs bij de Hogeschool van Amsterdam.